- laag
- laag1{{/term}}〈de〉1 couche 〈v.〉♦voorbeelden:1 de onderste lagen van de bevolking • les classes inférieures de la sociétéin lagen • (disposé) par couchesuit alle lagen van de maatschappij • de toutes les couches de la société¶ 〈figuurlijk〉 iemand de volle laag geven • servir son paquet à qn.〈figuurlijk〉 de volle laag krijgen • en prendre pour son grade————————laag2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [algemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 bas/basse2 [gering] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 modeste ⇒ 〈m.b.t. geld〉modique3 [gemeen; minachtend] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 bas; 〈bijwoord〉 bassement♦voorbeelden:1 de lagere dieren en planten • les espèces animales et végétales inférieuresde lagere geestelijkheid • le bas clergélaag goudgehalte • teneur faible en orlage tonen • tons graveseen lage toren • une tour peu élevéeeen laag vertrek • une pièce dont le plafond est baseen laag voorhoofd • un front basdie viool is te laag gestemd • ce violon est accordé trop basde barometer staat laag • le baromètre est baseen laag uitgesneden japon • une robe à décolleté profondzet jij de soep wat lager? • veux-tu baisser le feu de la soupe?laag zingen • chanter bas2 van lage afkomst • de condition modestelage eisen stellen • avoir des exigences modestesvoor een lage prijs verkopen • vendre à bas prixeen lage som • une somme modiqueeen lage straf • une peine peu sévèrede lire staat laag • le cours de la lire est basiets laag taxeren • évaluer qc. à bas prix3 lieden van het laagste allooi • individus de bas étageeen lage daad begaan • commettre une bassesseeen laag karakter • un caractère villaag over iemand, iets spreken • parler de qn., qc. avec mépris
Deens-Russisch woordenboek. 2015.